EiB header publiek

Het heden en verleden van Eindhoven

Responsive Navigation
Google Maps

Uw selectie...

Fotonr.:

51292

Bijdrager:

Jaar:

2020

Stadsdeel:

Strijp

Buurt:

614 Schouwbroek

Straat:

Niet bekend

Onderwerp 1.:

Panorama - Luchtopnames

Onderwerp 2.:

Strijp

Onderwerp 3.:

Niet bekend

Een reactie op deze foto insturen


Ik heb de algemene voorwaarden gelezen en akkoord bevonden

image




  • facebook
  • twitter
  • img
Het Woud, Strijpsestraat (2)

Beschrijving

Bij foto 51291 wordt naar deze foto verwezen. Deze tweede foto over Het Woud aan de Strijpsestraat geeft een beter overzicht van het gebied. Hoezo de naam Het Woud?
Met dank aan Reinier van Abbe voor zijn toestemming tot publicatie van deze foto.


Geplaatst op

02-07-2020

Reacties:

Datum: 03-07-2020
Naam: gerard strijards  
img

Het zal duidelijk zijn, dat "het Woud" slaat op de bomengroepen die de geestelijke van de geloofsgemeenschap Sint Trudo te Strijp mocht gebruiken als houtopstand. Even voor de duidelijkheid: dat middeleeuwse woud stond wel zo'n beetje op de plaats waar we nu op deze foto die boomkruinen zien. Maar het was veel groter destijds. En die bomen op de foto zijn overduidelijk uit de negentiende en twintigste eeuw. Pastoor van Griensven relateert in zijn "registrum memoriale parocchiae Sancti Trudonis" dat hij ze rond 1860 doet planten en vermeerderen. Het oorspronkelijke parochiële woud is veel en veel uitgestrekter en gevarieerder geweest. Het woud van de rectoraatskerk ("silva mediae ecclesiae sancti Trudonis"), staat in de Luikse registers, want de kerk van Sint Trudo was nog geen volwaardige parochiekerk waar je kon trouwen, communiceren, de mis bijwonen en uitvaarten verrichten. Dat is de kerk pas later geworden toen de dorpsgemeenschap rond de gemeyne weide -- het Sint Trudoplein dus -- flink was toegenomen, zo rondom vijftienhonderd. Korte tijd heet ze dan "ecclesia media". Een halve kerk, zoals die van Geldrop, Heeze en Leende. Vóór die tijd heet die kerk "ecclesia quarta", kwart-kerk in de fiscale registers. Je kunt er laten dopen en laten begraven via een uitvaart, maar meer ook niet. De communie kan er verkregen worden, maar de consecratie van de hostie geschiedt in Woensel. De Strijpse kapelaan gaat dan in een zilveren doos de hosties halen, helemaal in Woensel (een dagtocht baggeren door de moerassen) als ze gewijd zijn en deelt ze uit in de Strijpse kerk aan de communicanten. Hij moet dan die hosties tellen. Hij geeft aan de pastoor in Woensel op, hoe vaak hij zo'n hostie op de tong van een gelovige heeft gelegd in zijn kerkje, want elke uitreiking ervan is een belastbaar feit. De deken moet dat doorgeven aan de aartsdiaken. Want die verhoogt dan wellicht de aanslag. De priester daar in dat afgelegen, armzalige Strijp, mag zich nog geen "pastoor" noemen (parocchus). De priester is slechts "rector" en kapelaan. Hij mag dopen en begrafenissen doen. Maar geen mis, geen huwelijk sluiten. Dat mag hij pas nadat de bisschop te Luik dat, op voordracht van de aartsdiaken, die Luikse deftige kanunnik dus, heeft goedgevonden en als de pastoor-deken van Woensel (Woncellis concilium of "Gunsela") de kerk te Strijp als zodanig, als parochie-kerk, heeft geconsacreerd, door de altaarsteen in de kerk te zalven met chrisma. Maar dan moet ook veel meer belasting betaald worden aan de aartsdiaken. De kerk heet dan "ecclesia integra". Er mag dan processie gehouden worden in het dorp en kruisweg worden gebeden. De Strijpse kerk heet dan volwaardig. Waar alle voor iedere gelovige relevante sacramenten kunnen worden toegediend en aangevraagd. Dus: het doopsel, de communie (na mis-horen), de biecht met de absolutie, de ziekenzalving met het laatste oliesel en de huwelijksvoltrekking. Na 1500 wordt dat uitdrukkelijk in de Luikse pouillés vermeld, met verhoging van de aanslagen, omdat er waarachtig drie geconsacreerde bij-altaren in de Strijpse kerk zijn. Een hoogaltaar, een Barbara-altaar, een Maria-altaar en een Sint Joris-altaar. De pouillés reppen dan van veel akkerbezittingen -- "dat Lievendale", "die Engelberch", "die Horric" en "die Ecker aan den Slipvoert" (de Sliffertse akker) en houtopstanden die tezamen het "kerckewoud" vormen met een kerckeboerderij waarop daggelders agrarische arbeid verrichten, tezamen ook "die kerckenakkers" genoemd. Er zijn dan drie zware klokken, de Trudoklok, de Mariaklok en de Annaklok, drie wonderschone klokken die in gave harmonie een drieslag kunnen voortbrengen. Het kerkje heeft in 1527 twee transepten gekregen. Er hangt een wonderschoon kruisbeeld --- vermoedelijk hangt dat nu nog steeds in de huidige, neogothische, Sint Trudokerk, waar het, helaas, rechtstreeks zonder retabel aan een zijmuur is bevestigd. Het gaat echt goed in Strijp. Dat gewaagt de aartsdiaken aan de bisschoppelijke curie in Luik: de belastingen zouden best verhoogd kunnen worden. Na 1550 gaat het echter achteruit. De economie in de Lage Landen maakt een recessie door, er zijn muizenplagen, langdurige heftige regenval en uitzonderlijk lange vorstperiodes en rondflakkerende besmettelijke ziekten. Deze ongelukken komen zelden alleen: de Geldersen vallen steeds maar via het Maasdal over Horne het Kempenland binnen. De kerkelijke belastingopbrengsten dalen dus en Luik krijgt moeilijkheden met de soldij van de huurlingen die, als beroepssoldaten, uiteraard stomweg hun duiten willen en anders gaan plunderen. Dat doen ze dan ook en waarachtig ook in Strijp. Daar kunnen ze hun gang gaan, want de orde wordt daar toch nooit gehandhaafd. Dat lezen we allemaal in de Luikse fiscale cohieren. Dat kunnen we heden ten dage reconstrueren uit de fiscale verzamelstaten van de oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek ten behoeve van de Luiker aartsdiaken opgesteld. Want deze belastingcollector maakt bezwaren dat hij nu ineens veel minder duiten krijgt toegeschoven. Hij wil weten hoe dat komt. Houden de pastoors soms te veel provisie in per gewijde handeling? Wordt er geknoeid met de tienden? Uit de verzamelstaten blijkt dat de criminaliteit ook flink toeneemt. En vooral priesters begaan nogal wat ambtsmisdrijven, zoals corruptie en knevelarij, waarvoor zij zwaar beboet worden. Ze nemen hun celibaat niet serieus meer en zijn ook met kermisdag en carnaval nog eens in het openbaar flink dronken en pissen dan behoorlijk naast de pot. De kerk zal dat niet leuk hebben gevonden, dat je dat in die cohieren kunt lezen, als je het potjes-Latijn van de middeleeuwen kent. Daarom heeft zij later aan die pouillés nooit veel ruchtbaarheid willen geven. Want je leest toch ook echt wel, dat ook toen priesters niet goed van koorknaapjes en misdienaartjes af konden blijven. Goed, ze moesten er zwaar voor boeten via strafsancties zoals verbeurdverklaringen en inbeslagnemingen (opgelegd via de dekens) maar de kerk heeft het nooit prettig gevonden dat dat publiek ruchtbaar werd. Ook toen.


Datum: 03-07-2020
Naam: gerard strijards  
img

Op deze foto zien we prachtig de rudimentaire overblijfselen van het "kerckewoud" van de parochie Sint Trudo te Strijp. Dat woud was onderdeel van de "kercke-akkers", beschreven in de pouillés van de prins-bisschop van Luik die van 1400-1568 heel nauwkeurig zijn bijgehouden door de curie, de kerkelijke kanselarij, van die militaire potentaat die onder zijn kasuifel een verguld harnas droeg als hij de mis opdroeg in de Sint Lambertus-kathedraal. De naam "Kerkakkerstraat" herinnert uiteraard nog aan het functionele gebruik van deze gronden ter financiering van kerkelijke en religieuze activiteiten. De kerkakkers en het kerkebos waren pachtgronden van het dekenaat Woensel tot in de vijftiende eeuw. Zie de aantekeningen bij foto's 20201 en 51291. Dit dekenaat liep van Berlicum in het noorden tot aan Peer in het zuiden, van Zeelst tot aan Deurne. Eigenaar van de kercke-akkers en het kercke-woud was de residerend prins-bisschop van Luik die het gebruik van de gronden belastte via de heffing van tienden over gronden en oogsten. Daaronder de houtopstanden en de houtwinningen begrepen. Hij gaf de gronden uit in pacht aan de dekens die weer dóórverpachtten. Meestal aan kleine daggelders, bijna nooit aan eigenerfde boeren. De dekenaten waren verenigd in een aartsdiakonaat. Dat was een kanunnik van de bisschoppelijke staf en het domkapittel te Luik aan de Lambertusplaats aldaar. De aartsdiaken reisde steeds rond door zijn aartsdiakonaat om de belastingen te innen. Die aartsdiaken hield een register waarin de inkomsten stonden, waarop de aartsdiaken recht had ter inning voor zichzelf en de bisschop. Hij was vooral een fiscale topambtenaar, een soort directeur-generaal van de belastingdienst. Geliefd was hij dus niet, de mensen zagen hem liever gaan dan komen. De dekens en pastoors ook, want met hun belastingopgaves was altijd wel iets mis. De aartsdiaken schreef eerst de dekenale opgaven over in een verzamelstaat waarin de belastbare feiten binnen de parochies precies in rubrieken waren opgegeven. Elke keer dat de kerk een dienst verrichtte, een vergunning uitgaf, een ontheffing op een kerkelijk verbod toestond, een misdaad liet afkopen door boetes of schadeloosstellingen toekende, ontstond een belastbaar feit. En vooral die dienstverrichtingen waren menigvuldig, omdat de middeleeuwen steeds weer nieuwe sacramentaliën uitvonden: nieuwe rituelen ter bezwering van duivelse krachten en inblazingen -- en ziektes waren daar een endemisch bewijs van, van die duivelse inwerkingen op de stoffelijke realiteit. En er wáren wat ziektes, vooral besmettelijke, in deze tijd! Dus waren er veel belastbare feiten, die geld voor de geestelijkheid opleverden. Die geestelijken staken de provisie voor de gewijde kaars, de zegen, de beblazing, de bepreveling graag in hun zak, maar onder de finale afdracht konden ze niet uit. De aartsdiaken gaf ruim tevoren op, wanneer die klaar zou moeten liggen als zijn klerk kwam en hoe je die kon herkennen. Want lezen en schrijven kon bijna geen mens. Het was ook daarom een heel ingewikkelde belastingadministratie, vooral als de curie opgaf dat ze het niet gemakkelijker kon maken, want blauwe enveloppen met onbegrijpelijke uitdraaien hadden uiteraard geen zin.


Datum: 04-07-2020
Naam: gerard strijards  
img

Alle grotere volwaardige kerken in de middeleeuwen hadden wel kerkakkers, kerkbossen en kerkfabrieken waar de onroerende goederen van een geloofsgemeenschap, zoals een parochie (een vereniging van gelovigen onder een pastoor) werden beheerd en zoveel mogelijk winstgevend werden gemaakt. De pastoors en hun kapelaans die de eredienst en de godsdienstoefening verrichtten voor die vereniging, dag in dag uit, hadden op basis daarvan gegarandeerde inkomsten voor hun bediening. Gelovigen werden aangemoedigd percelen land op hun sterfbed te schenken aan de plaatselijke kerkelijke gemeenschap. Dat zijn de basisinkomsten voor de internationale multinational die de rooms-katholieke kerk altijd geweest is: de testamentaire legaten bij het ontvangen van de laatste sacramenten -- de biecht, het heilig oliesel en de communie "in articulo mortis". Bedenk: er was tussen 1400-1568 nauwelijks muntgeld in omloop. Men vergoedde diensten in natura via ruilhandel. De finale absolutie was zo'n sacramentele dienst en garandeerde een zitplaats aan de rechterhand van God de almachtige vader. Dat was de stervende heel wat waard. In geval van bewust nabij sterven, dat wist de bedienaar van dat sacrament ook heel goed. Het aardige in Strijp is, dat hier de laatste resten van dergelijke vermakingen nog zo tastbaar en zichtbaar te zien zijn binnen de kern van de voormalige dorpsgemeenschap. Aan die boomkruinen. Maar natuurlijk geldt het hier een fractie van wat het Strijpse kerkelijk bezit aan akkers en houtopstanden ooit geweest is. Bij de andere voormalige Eindhovense randgemeenten waren in de twintigste eeuw dergelijke kerkakkers ook nog wel te ontwaren. Bij het Augustijnerklooster "Mariënhage" was het kerckebosch zelfs de grondslag van de tenaamstelling van het kloosterconvent van 1417, opgericht door Jan van Schoonvorst. Het bos van Maria, Mariën-hage (denk ook aan het "grafelijk bos": 's-Gravenhage, om over 's-Hertogenbosch nog niet te reppen). Houtopstanden waren nu eenmaal economisch geweldig waardevol. Het was een fiscaal ijkpunt voor het centrale regeringsgezag dat belastingen wilde heffen. Het nam de rijkdom aan levend hout graag mee in de aanslag-inspecties. In Tongelre waren rondom de Sint Martinuskerk lopende kerkakkers te zien op luchtfoto's. Maar van die Tongelrese kerkakkers is niet zo minutieus boekgehouden als van de Strijpse. Dat komt omdat Strijp zo overduidelijk vrijwel rechtstreeks te maken had met de fiscale jurisdictie van die militair gouverneur te Luik. Die op zijn strepen stond en steeds visitaties liet doen door de aartsdiakens omdat hij steeds maar weer geld eiste. Vandaar dat het kercke-woud te Strijp eeuwenlang steeds een toponiem is geweest ter plaatsbepaling van opstallen zoals de boerderij 't Woud. Aan de Schouwbroekseweg, want zo heette de Strijpsestraat eeuwenlang, omdat het pad door onbetrouwbaar moerasgebied liep en zeker in de winter vermeden moest worden. Wie uit Strijp toch door dat broek trok, richtte zich op de spaarzame lintbebouwing, onder meer van die boerenhoeve, en het dakruitertje van het kerkje. Veel andere bakens hád hij niet. In Woensel, waar de deken zat, was de gepantserde vuist van die Luikse potentaat helemaal goed voelbaar. Eindhoven was, net als Strijp, ook aanvankelijk kerkelijk onderhorig aan Woensel. De pastoor van Woensel zette kapelaans of plaatsvervangers neer in de sinte Catharina-parochie en ook zij moesten dokken aan Woensel. Maar het klooster Mariënhage weer niet, want dat was immuun voor de fiscale aanslagen van die bisschop. Dat was het voordelige van kloosters: die vielen buiten de jurisdictie van de wereldlijke bisschoppen. Het religieus convent was schatplichtig aan Rome, dat weer wel. Maar de aanslagen waren toch minder: er was minder provisie in de keten van inners. Er waren minder "collectoren" die sjoemelden. Dat was één van de redenen om bij het bos van Maria op de motte van het voormalig kasteel van Eindhoven een geleerd klooster te beginnen. Een klooster met wel vijftig boeken! Ook dat devoot schemerende bos van Maria met de kerkakkers heeft lang bestaan in de twintigste eeuw langs de boorden van de rustig voortstromende Dommel, in kleine donkere glinsteringen op weg naar Den Bosch, zomaar, midden in Eindhoven. Broeder Jan verzorgde de akkers met de loofbomen keurig netjes langs de boorden van dat beekje, snoeimes en sikkel bezigend voor zijn eeuwenoude nering. Ter ere gods. Zo heette dat en zo geloofde de Eindhovenaar dat midden tussen de druis der industrie. Nog in die twintigste eeuw.


Datum: 04-07-2020
Naam: gerard strijards  
img

Er waren in Nederland in de middeleeuwen twee immense bisdommen: Het Sticht, boven de grote rivieren en Luik daaronder. Het Sticht had de aartsbisschop van Utrecht als centrale administrator. En Luik de al vaker genoemde prins-bisschop. Beiden hadden een militaire taak. Maar die van Utrecht werd doorgaans goed beschermd door de onoverbrugbare barrières van Rijn, Hollandsche IJssel en Maas. Daarom kon hij zich specialiseren in bedijkingen. Hij legde de grote zeekeringen aan die Holland beveiligden tegen de woedende stormen vanaf de Noordzee. En daarna, nadat die enorme zeedijken waren gelegd en gezekerd ging hij polderen. Die polders verpachtte hij weer en dat deed hij voor de tienden, de oogstheffingen. Die legde hij de ingelanden, de polderbewoners, op. Net als zijn ambtgenoot uit Luik, maar die hoefde daarvoor niet te bedijken. Beiden kenden het systeem van pouillés. Die dus haarfijn de parochie- en kloosterbezittingen beschreven en vervolgens de aanslagen definieerden. Dat gebeurde in het potjes-Latijn. Het canonieke Latijn of kerklatijn. Die van Luik werd een militair specialist. Want die had het meest met aanstormende legerscharen via het Maasdal te stellen. Hij stortte zich daarom in de wapenhandel. Hij verkocht harnassen, zwaarden, lansen en al snel primitief geschut. Dat was een hoofdbron van inkomsten naast die van de pouillés. De "Fabrique National" waar je zulke goede revolvers en pistolen kunt kopen is een moderne voortzetting van die nering. Zoals Rijkswaterstaat dat is van het specialisme van de gemijterde van Utrecht. De belastingcohieren zijn in de zestiende eeuw ook in het West-Fries vertaald. Want Karel V wilde de belastingen centraal laten heffen volgens een uniform systeem, met meer nadruk op inkomstenbelasting en minder op de indirecte belastingen van de tienden, de afneming van goederen en diensten door tussenkomst van de kerk. Dat wilden de edelen, die geen belastingen betaalden niet. Die kwamen in opstand, ook al omdat ze hun bastaardzonen geen prettige bureaucratische banen meer konden toespelen in de kerkelijke hiërarchie. Ze konden veel geldhebbende burgers meekrijgen die ook die inkomstenbelasting niet zagen zitten. Ze organiseerden de beeldenstorm van 1566. Die ook leidde tot vernietiging van de kerkelijke fiscale administratie. De pouillés gingen vaak in rook op. Maar de vertaalde in het West-Fries bleven wel degelijk bewaard, want die lagen in de archieven van Brussel, Mechelen en Leeuwarden. Die zijn in de negentiende eeuw heruitgegeven. Ze zijn leerzaam, ook, omdat je kunt lezen wat de geestelijkheid allemaal mispeuterde aan ambtscorruptie, incest, valsheden en seksuele misdrijven. Die delicten waren afkoopbaar via zware boetes. Die werden ook wel opgebracht. Maar in wezen door de eenvoudige gelovigen. Want de priester die ze beging verhoogde dan de kerkelijke tarieven voor zijn bedieningen. Net zoals een multinational nu boetes doorberekent aan de consument die zijn producten, diensten en technische tussenkomsten wel noodzakelijkerwijze moet afnemen: hij heeft weinig keuze. Daarom zijn deze door de centrale Brusselse regering op last van Maria van Hongarije, de Landvoogdes, vertaalde stukken -- de "Nadere Informacie van 1541" waarbij het fiscale systeem kritisch wordt doorgelicht met het oog op de "transparantie" -- in kerkelijke kringen nooit erg populair geweest. Je kunt er echter veel uit leren over je eigen buurt. Zoals over 't Woud in Strijp. Want daar ging het de heer Dick Bakker om.