In 1807 was het luihuis op last van Koning Lodewijk Napoleon aangewezen bij ordonnantie als plaatselijke politiecel voor vagebonden, bedelaars en stropers. De Kempen hadden veel last van de bedelaarsbenden. Dat waren ex-soldaten uit de grote Napoleontische legers, wegens invaliditeit ontslagen. Franse soldaten kregen pensioen, andere nationaliteiten uit deze volkslegers niet. Die vrouw uit dat krantenbericht gold als bedelares. Ze was zonder middelen van bestaan en viel onder de Armenwet 1854: de gemeente moest haar tijdelijk huisvesting bieden. Het "overluiden" van het lijk, komende uit het kerkschip op weg naar de gewijde aarde van het kerkhof was (en is) ritueel belangrijk. De ziel zweeft immers nog bij het stoffelijk overschot. Ze wil zich alsnog verenigen met dat stoffelijk omhulsel. Ze wil niet opgaan naar het hiernamaals: daar dreigen straffen, minstens die van het vagevuur. Om haar te beletten toch weer tot het lijk te gaan, worden de doodsklokken staccato geluid, met de klepel kort links aankleppend tegen de klokkenwand. Dat moet, totdat de gewijde akker is betreden: het kerkhof, waar de priester de absoute verricht en de vereniging ultiem bezwerend belet. Er werd aanstoot aangenomen als dat "overluiden" niet plaatsvond: de ziel kon bij de dorpelingen komen spoken omdat zij de eeuwige rust niet kon vinden. Daarom placht destijds dominee Van der Hagen het Strijpse overluiden te beletten, want het gold hier een roomse bijgelovigheid waartegen de Nederduytsch Gereformeerde kerk zeer gekant was. Vandaar dat de Strijpenaren nogal krachtig konden reageren, als dat achterwege bleef, ook nadat het kerkje in 1798 weer rooms was geworden.
|